Uitgeleend en niet teruggegeven

Dat het Nederlands veel woorden uit andere talen leent, is algemeen bekend. Maar wat zijn eigenlijk de meest uitgeleende Nederlandse woorden?

Het woordenboek zegt over leenwoord: o. (-en) woord, door een taal aan een andere ontleend, bastaardwoord. Leenwoorden ontstaan meestal als er in de overnemende taal geen goed eigen woord is voor een nieuw voorwerp of begrip. Soms raakt later alsnog een vertaling in zwang, maar soms ook niet. De corner en penalty (puhnáltie) van het voetbalpleintje van vroeger zijn in hedendaagse wedstrijdverslagen vervangen door hoekschop en strafschop. Maar computer is hier computer gebleven, waar voor het woord in sommige andere talen wel een eigen woord wordt gebruikt: Rechner in het Duits (Computer wordt trouwens ook veel gebruikt), ordinateur in het Frans.

Nederlandse woorden die in andere talen zijn overgenomen, noemen we uitleenwoorden. Taalkundige Nicoline van der Sijs stelde een lexicon samen met ruim 17.000 dergelijke woorden, een boeiend overzicht waar we hier graag uit putten.

Boei

Ooit was Nederland toonaangevend op het gebied van de scheepvaart, althans in Europa. Op lijstjes met uitleenwoorden staan dan ook steevast veel scheepvaarttermen: boei, dok, haven, jacht, jol, kiel, mast, matroos, schipper. Het Engelse woord voor boei bijvoorbeeld is buoy, bakboord en stuurboord werden in het Duits Backbord en Steuerbord, een matroos heet in het Russisch matrós. Vaak verspreiden woorden zich via de eerste lener verder. Het door het Frans aan het Nederlandse stuurboord ontleende tribord werd in het Spaans estribor.

Lakban

In de talen van de voormalige koloniën zijn talloze Nederlandse woorden opgenomen, al dan niet vervormd. Het Indonesisch, Bahasa Indonesia, heeft ruim 3000 woorden geleend. Kap is kap, peterselie peterseli, perzik persik en plakband leeft voort als lakban. Dof is in het Sranantongo dof, doodskist dedekisi, pindakaas pindakasi.

Behalve dagelijkse woorden zijn in het Bahasa en het Sranan ook allerlei ambtelijke termen overgenomen uit het Nederlands. Commissaris en paspoort zijn komisaris en komsarsi, paspor en paspoort.

Dam

Ook de specifieke, drassige geografie van de Nederlanden heeft veel exportwoorden opgeleverd. Moeras bijvoorbeeld is in de omliggende taalgebieden overgenomen: gewoon als moeras in het Fries, als morass in het Engels, morads in het Deens en Morast in het Duits. Meer gebruikt is het woord dam. Kanaal is ook her en der overgenomen (Pools, Russisch), evenals baggeren, gracht, plas. Het woord polder bestaat eveneens in diverse andere talen, maar wordt er alleen gebruikt om de laaggeleden gebieden in de Nederlanden aan te duiden.

Van stalknecht tot maarschalk

Nederlandse immigranten in Noord-Amerika aten blijkbaar vaak soep waar ze brood in doopten. Doop ging er als dope een eigen leven leiden. Eerst als dikke soep of saus, later als de middelen die sporters gebruiken voor, tja, doping. Die woorden hebben wij weer geleend van de Amerikanen, teruggeleend zou je kunnen zeggen.

Het Franse woord mannequin gaat terug op het Nederlandse manneke: mannetje. In de Franse betekenis van persoon die kleding toont is het de wereld rondgegaan. In zekere zin is het ook weer een Nederlands uitleenwoord geworden: het woord manekin dat in Indonesië wordt gebruikt is een erfenis uit de koloniale tijd. Het Nederlands heeft mannequin dus teruggeleend uit het Frans en weer doorgeleend aan het Bahasa.

Het woord maarschalk heeft een soortgelijke reis gemaakt. In het Nederlands betekende dat ooit stalknecht. Als zodanig kwam het in het Frans terecht, als marechal. Daar veranderde de betekenis en maakte het woord flink promotie: via officier van de cavalerie werd het een rang boven generaal. Het Nederlands nam die nieuwe, Franse betekenis over, en leende het weer uit aan Indonesië waar het als marekal voortleeft.

The Boss

Het meest uitgeleende Nederlandse woord is baas. 47 talen hebben het rechtstreeks uit het Nederlands overgenomen, waaronder het Amerikaans-Engels dat er boss van maakte. Nog eens tien talen hebben baas via andere talen geleend, bijvoorbeeld via het Engels of via het Afrikaans. Op de gedeeld tweede plek staan gas en kraan, die beide 49 keer door een andere taal geleend zijn. Pomp volgt met 48 ‘hits’. 

Van der Sijs noemt twee mogelijke verklaringen voor de afgetekende toppositie van baas. Allereerst is het zowel een zelfstandig naamwoord als een aanspreektitel. Lekker multifunctioneel, dus, gemakkelijk toepasbaar. Ten tweede valt niet te ontkomen aan de conclusie dat Nederlandstaligen blijkbaar graag de baas speelden.

Wat leenwoorden en uitleenwoorden vooral laten zien is hoe culturen elkaar voortdurend beïnvloeden, en hoe begrippen op andere plaatsen een andere betekenis kunnen krijgen. Mooi hoor, taal. Het is bepaald geen straf om er dagelijks mee bezig te mogen zijn.

Freek Roset

Nicoline van der Sijs: Nederlandse woorden wereldwijd. Sdu Uitgevers, Den Haag 2010. Hier te downloaden als pdf (15 MB).